Goede Bedoelingen Deel 8: Het Zesde Middelbaar.

Met een bang hart keerde ik op vier september naar school terug.

Ik probeerde moed te putten uit de gedachte dat, wat er ook gebeuren zou, dit sowieso mijn laatste jaar zou zijn. Daarna hoefde ik niemand van die directie, leerkrachten of klasgenoten ooit nog terug te zien; daarna zouden ze me nooit meer pijn doen.

Misschien lag het voor de hand dat Radts onze klastitularis was. De zesde Latijnse werd door sommigen tenslotte als een soort ‘prestige klasje’ beschouwd; vermoedelijk achtte hij zichzelf de uitgelezen kandidaat.

Zijn aanstelling werd op gemengde reacties onthaald. Een paar klasgenoten konden zijn manier van lesgeven wel smaken, of beter gezegd: ze apprecieerden de manier waarop hij een heel uur vol lulde en daarbij alles wat nog maar in de verste verte op leerstof leek op een veilige afstand hield.

Anderen ergerden zich al bij voorbaat.

Ik voelde me vooral ongemakkelijk. Ik mocht mijnheer Radts niet. Ik gruwelde van die man én van het idee dat ik hem voortaan als leerkracht Duits, leerkracht Nederlands en dan ook nog eens als klastitularis zou hebben.

Zijn introductie die eerste schooldag was al meteen een voorsmaakje van wat me dat jaar te wachten stond.

Hij wou vooral een vriend zijn voor zijn leerlingen, zo luidde het. Hij ging prat op een goede verstandhouding, een vertrouwensband.

Om te beginnen moesten we elkaar wat beter leren kennen. Hij polste naar onze sterrentekens, gezinssituatie, stelde vragen over het beroep en de verloning van onze ouders en wou weten wie er een condoom gebruikte.

Hij had ook een mededeling. Op 12 september was er na de schooluren een kleine excursie gepland. We zouden met zijn allen de bus nemen naar Tongeren om daar een toneelopvoering van De Beatrijs bij te wonen. De hele klas werd vriendelijk verzocht hierbij aanwezig te zijn — of anders…

De manier waarop hij me toen aankeek gaf me een onheilspellend voorgevoel.

Terecht, zo zou reeds de volgende dag blijken.

De les Nederlands begon met twee vragen: wie ging mee naar “De Beatrijs” en wie werkte graag in groepjes?

Tweemaal gaf ik een voor hem negatief antwoord. “Dan behoor jij ongetwijfeld tot de categorie van de smerige individualistjes!” kreeg ik te horen. “Ach ja, die houden het bij mij toch nooit lang uit.”

Uiteraard veroorzaakte zijn reactie de nodige hilariteit bij mijn klasgenoten.

Zij en ik waren ondertussen al wat ouder — zeventien, bijna achttien. Ik had gehoopt dat dit zou betekenen dat de meeste van mijn medeleerlingen inmiddels een eigen leven en andere interesses hadden opgebouwd, druk bezig waren met het plannen van verdere studies, een relatie begonnen waren… Kortom, dat ze misschien wat minder aandacht zouden besteden aan dat rare stille meisje uiterst links op de tweede rij.

Maar helaas, er was niets veranderd.

Of toch?

Om onduidelijke redenen werd ik door een medeleerling benaderd. Hij had begrepen dat ik graag Stephen King in originele Engelstalige versie las en wou een paar van mijn boeken lenen. In ruil zou ik van hem wat Nederlandse vertalingen in bruikleen krijgen.

Ik heb hem dan wat boeken uitgeleend, maar kan me niet herinneren dat ik zijn vertaalde versies gelezen heb; ik hield immers niet zo van vertalingen.

Wat die klasgenoot eigenlijk van plan was, is me trouwens nog steeds een raadsel, maar ik kan me moeilijk voorstellen dat het hem daadwerkelijk om die boeken te doen was. Of om mij, want ik was echt niet het type persoon met wie iemand bevriend wou zijn. Ik vermoed dat het eerder om een weddenschap of iets dergelijks ging.

Hoe dan ook, als enige van de klas was ik afwezig bij “De Beatrijs”. De dans ontsprongen, zoals dat heet.

Of toch die dans…

Nog geen twee weken later, de drieëntwintigste september, kondigde Radts aan dat hij met de klas wou gaan bowlen. Uiteraard na de schooluren. Ergens in Mechelen aan het station. Eind november.

Ik was om de gekende redenen niet van plan om aan die activiteit deel te nemen.

Dit beviel Radts absoluut niet. Twee weken later besloot hij me er dan ook, en plein publique, eens grondig over aan te pakken.

“Bowl jij niet graag?” Vroeg hij spottend in het midden van de les Nederlands. Daarmee had hij natuurlijk onmiddellijk een hoop lachers op zijn hand.

“Nee,” antwoordde ik zo rustig en zo neutraal mogelijk. Volgens mij waren de echte redenen hem trouwens wel bekend. Ik kan niet geloven dat in zo’n betrekkelijk kleine schoolgemeenschap de leerkrachten niet perfect op de hoogte waren van de nooit aflatende pesterijen die éénzelfde leerling al jaren had moeten ondergaan.

“Tja,” repliceerde hij droogjes, “als jij niet gaat bowlen, gaat niemand bowlen, en dan zal ik daar mijn conclusies uit trekken omtrent jullie sociale vaardigheden. De punten voor Dagelijks Werk zullen ook navenant zijn”

Hierop haalden de lachers hun spreekwoordelijke rieken boven en zo was de hele klas meteen tegen mij opgezet.

Die avond kwam ik hysterisch thuis.

Mijn vader besloot de volgende ochtend eens met de heer Radts te gaan praten.

Papa’s moeite was echter tevergeefs.

Radts’ houding jegens mij ging van kwaad naar erger, zeker toen ik ondanks alle spot en dreigementen toch niet mee ging bowlen.

Niet alleen mijn vermeend asociaal-zijn kaartte hij geregeld aan in zijn lessen, ook mijn taalvaardigheid was kop van jut.

Toen ik me in een tekst het woord ‘hypocrieten’ liet ontvallen vroeg hij in een volle klas waarom ik altijd zo geleerd moest doen en moeilijke woorden gebruikte.

In een les Duits werd me verweten dat ik de Konjunktiv 2 onmogelijk al kon kennen.

Na diezelfde les kwam hij trouwens ook naar me toe. Nadrukkelijk op mijn lessenaar leunend, gebood hij me mee te komen naar de leraarskamer. Hij wou onder vier ogen een babbeltje met me slaan, bespreken hoe het nu verder moest. Het was net middag. Lunchpauze. Ik wou in geen geval alleen zijn met die man en ik zag niet in hoe een dergelijk gesprek, als een gesprek al zijn bedoeling was, voor mij een gunstig einde zou kunnen hebben. Ik zei dat ik meteen naar huis moest, dat mijn moeder op mij wachtte.

Er zou geen tweede uitnodiging komen.

Wel een bom. Die veel een paar weken later.

Na “De Beatrijs” en het bowling avontuur volgde er eind januari een driedaagse bezinning. Tijdens de schooluren. Een verplichte driedaagse bezinning, benadrukte Radts met een venijnige, triomfantelijke blik in mijn richting.

Mijn hart klopte in mijn keel. Drie dagen en twee nachten met Radts en vierentwintig klasgenoten die me al jaren actief haatten en ongetwijfeld al lang wachtten op de ideale gelegenheid om mij eens duchtig te grazen te nemen. Wat hij daar voorstelde zou mijn dood worden, misschien zelfs letterlijk.

De uitnodigingen werden rondgedeeld. De strookjes die de ouders ter toestemming moesten invullen en ondertekenen zouden vóór de daaropvolgende vrijdag moeten afgegeven worden.

Mijn strookje liet wat langer op zich wachten…

Radts, intussen, zat niet stil.

Op 3 december wandelde ik ’s middags naar buiten. Ik maakte mijn fietsslot los, hoorde een raar geluid en keek op. Een ziedende Erik Radts stond voor mijn neus. Hij greep het stuur van mijn fiets stevig vast en brieste: “Als jij alle bruggen van communicatie opblaast, kan ik je niet beoordelen. Ik hoop dat je dat beseft en bereid bent daar de gevolgen van te dragen.”

Voor ik iets kon terugzeggen — al zou ik zelfs nu niet weten wat dat dan wel had moeten zijn — stevende hij weer richting schoolgebouw.

Met bevende handen fietste ik naar huis.

*

Hoe had ik mijn examenperiode doorgeworsteld? Wat had me in gang gehouden? Hoe, zou zo later blijken, was het me toch gelukt om geen enkele onvoldoende en zelfs een 9 voor wiskunde te scoren? Ik wist het niet.

Na de laatste toets stortte ik voor de eerste keer helemaal in. Mijn toenmalig huisarts schreef naar gewoonte pillen voor en gaf me een week vrij. De rust was welkom, maar de Victan-tabletten bleven onaangeroerd in hun verpakking.

De kerstvakantie die volgde was een absolute hel.

Angstaanvallen en nachtmerries waren niets nieuws, urenlange huilbuien ook niet, maar ze overvielen me wel veel heftiger en frequenter dan ooit tevoren.

Mijn eetlust, daarentegen, was volledig verdwenen. Tot rust komen lukte ook niet. En ik was bang — altijd zo verschrikkelijk bang.

De eerste schooldag van het nieuwe jaar bleef ik thuis. Ik had buikpijn, was misselijk, duizelig… Kortom, een wrak.

De huisarts werd gebeld. Zijn spottende blik toen mijn moeder vertelde wat er aan de hand was vergeet ik nooit. De tirade die volgde evenmin.

Er was altijd wel iets mis met mij, bitste hij. Ik had een goede vent nodig, zou eens flink van bil moeten gaan, dan zou ik me wel beter voelen. Als hij wat jonger was zou hij wel met mij willen, voegde hij eraan toe, en in mijn klas zaten er zeker ook wel jongens die geïnteresseerd zouden zijn. Maar ik nam mezelf veel te ernstig, moest altijd interessant doen en in het middelpunt van de belangstelling staan. Ik mankeerde niets, benadrukte hij. De volgende dag mocht ik gewoon naar school.

Gewoon. Naar. School.

Ik begon hysterisch te huilen en kreeg het gevoel dat ik elk moment zou kunnen stikken.

Mijn moeder vroeg — smeekte — de huisarts om toch iets te doen. Dit kon toch zo niet verder gaan?

Uiteindelijk beloofde hij met Tildemans te zullen gaan praten.

Het resultaat van dat gesprek kan ik het best omschrijven als een duivelspact.

Tildemans verklaarde zich bereid om in te grijpen, om Radts’ intimidatie aan banden te leggen, maar dan verwachtte ze wel een wederdienst van mij.

Als ik braaf mee op bezinning ging, garandeerde ze dat Radts me voor de rest van het schooljaar met rust zou laten. Als ik daarentegen thuisbleef, niet alleen zou Radts dan volharden in de boosheid, maar mijn diploma zou ik wel kunnen vergeten.

Alleen onder die voorwaarde wilde Tildemans helpen. Bovendien was er nog een kleine clausule: mijn huisarts zou dat schooljaar geen ziektebriefjes meer voor mij voorzien. Ik was tenslotte niet ziek. Ik wou gewoon tegendraads — moeilijk — doen. Ze zouden mij wel temmen.

*

We schrijven 17 januari. Het vierde lesuur.

Radts was aan het woord. Enthousiast praatte hij over de bezinning, zijn grootse plannen, zijn vurige wens een hechte groep te vormen, vriendschapsbanden voor het leven te smeden.

Dan gaf hij het woord aan zijn publiek. Het rijtje afgaand, mochten de leerlingen zeggen wat ze van de bezinning verwachtten. Ik kwam als laatste aan de beurt, maar mijn mening vroeg hij niet.

Het gerinkel van de lunchbel was zoals altijd een verlossing. Radts verliet het lokaal. Ik pakte mijn boeken in. Dan kwam Krista binnen. Zij werkte op het secretariaat van de school. Ze wou weten waarom ik het strookje voor de bezinningsuitstap nog steeds niet binnengebracht had. De directrice had gezegd dat ik het vandaag nog zou moeten binnenbrengen. Nogmaals werd ik eraan herinnerd dat de bezinning verplicht was. Als het strookje straks nog steeds niet in hun bezit was, zouden er zware sancties volgen.

Ik haalde diep adem, nam mijn boekentas, deed mijn jas aan en stapte naar mijn fiets. Ik wist het toen nog niet, maar men zou me op die school nooit meer terugzien.

*

Nota Bene: Alle namen van de betrokken partijen zijn veranderd om de onschuldigen, helaas ook de schuldigen, maar vooral mezelf te beschermen. Enige overeenkomst tussen mijn toenmalige agressors en mensen met een naam die hier vermeld wordt is louter toevallig en geen weerspiegeling van de realiteit.