Sus Lomens, PMS-medewerker, was eens te meer een schaamteloze leugenaar. Dát en al zijn andere kwaliteiten.
Mijn derde middelbaar herinner ik me als een kolkend, stinkend vat van ellende en chaos.
Er waren pillen. Op doktersvoorschrift. Steeds andere en altijd maar meer: Xanax, Librax, Victan, Loramet en Prozac. O ja, en ook nog een soort vitaminen; de naam ervan ontglipt me, maar het waren donkerbruine capsules met rode en groene cirkels op hun doosje.
Bepaalde gebeurtenissen heb ik verdrongen, ben ik bewust vergeten uit zelfbehoud, aldus de neuropsychiater bij wie ik later in therapie zou gaan. Elke dag was een slopend, oneerlijk gevecht, met als grootste verliezer zonder uitzondering ikzelf.
Maar Lomens dus…
In het verslag dat een paar jaar later aan mijn vader zou overgemaakt worden, vermeldde hij enerzijds faalangst (?!) en anderzijds dat ik zelf over het PMS zou begonnen zijn. Ik had op eigen houtje psychologische begeleiding gezocht, beweerde hij.
Niet dus. Absoluut niet. Hell to the N-O. In geen honderd jaar.
Op een dag was ik — niet voor de eerste keer, trouwens — wel naar de directrice gestapt in de hoop dat er toch eens eindelijk een einde zou komen aan de pesterijen.
Elke schooldag kreeg ik spot en scheldtirades over mij heen. Dreigementen ook. Men zou mij wel klein krijgen. Ook mijn kat Wally zou het moeten ontgelden. “Haar nek draaien we nog wel eens om,” riep een klasgenoot me toe. Zijn vrienden applaudisseerden goedkeurend.
Mijn huistaken verdwenen. Schriften werden besmeurd, leerboeken vernield. En uiteraard mocht ik ook regelmatig dat fijne liedje horen, over hoe de wereld toch zo goed, zoveel beter, zou zijn zonder mij.
’s Avonds thuis, waren er dan de telefoontjes. Doodse stilte en ‘klik’. Tot tien keer na mekaar. Tot ik uiteindelijk bang werd om nog oproepen te beantwoorden.
Dus ik ging met zuster Tildemans praten in de hoop dat er iets ondernomen zou worden.
Ijdele hoop, zo bleek algauw.
Mijn kwelduivels konden hun hatelijke activiteiten ongestoord verderzetten.
Ik, daarentegen, werd op een namiddag begin januari door diezelfde zuster met veel vertoon uit de godsdienstles gehaald. Glunderend verkondigde ze dat ik onmiddellijk met het PMS moest gaan praten.
De hele klas keek geboeid toe hoe ik schoorvoetend opstond. Marlien, Trees en Sien deden geen moeite om hun hoongelach te onderdrukken. Zij hadden weer gewonnen. Zoals altijd.
De godsdienstleerkracht stond erbij en keek de andere kant uit.
In Lomens’ verslag konden we lezen dat hij dat schooljaar zeven gesprekken had met mij.
Volgens mijn dagboek waren het er aanzienlijk meer. Elke dinsdagnamiddag gedurende meerdere maanden werd ik op dat kleine kantoortje ontboden.
Begrip vond ik daar niet, laat staan empathie of advies waar ik iets aan zou kunnen gehad hebben.
Verwijten hoorde ik des te meer.
Lomens beschikte blijkbaar al over een lijvig rapport, nota’s van Tildemans waarin uit de doeken werd gedaan wat voor een onmogelijk probleemkind ik volgens haar wel was.
Ik was te meegaand, veel te braaf en beleefd. Maar tegelijkertijd ook asociaal, arrogant en eigenwijs. Ik deed nooit wat van mij verwacht werd maar nam mijn schoolwerk toch veel te ernstig en wou bij iedereen op een goed blaadje staan. Ik keek neer op iedereen maar moest vooral meer zelfvertrouwen krijgen, assertiever worden en van me afbijten.
Bent u nog mee, beste lezer?
Ik kon althans niet meer volgen.
Over die faalangst die in Lomens’ verslag aan mijn ouders vermeld wordt is nooit met een woord gerept. Ze was dan ook een verzinsel geweest. Ik vreesde voor mijn veiligheid, misschien zelfs voor mijn leven. Van cijfers op een rapport of toekomstplannen lag ik niet wakker. Had ik eigenlijk überhaupt nog wel een toekomst onder die omstandigheden?
Lomens wist me trouwens wel te vertellen dat ik een grote last was voor mijn ouders. Zij hadden al genoeg beslommeringen in hun dagelijks leven en waren de extra problemen die ik veroorzaakte hartsgrondig beu. Ik zou er goed aan doen eens wat normaler te worden.
Ook Tildemans verweet me dat ik thuis ging klikken. Ik was te oud om steeds “bij mama en papa te gaan huilen” en als mijn medeleerlingen me niet konden luchten hadden ze daar ongetwijfeld een goede reden voor. Later, zo voegde ze er bits aan toe, als al mijn interpersoonlijke relaties zouden mislukken, zou ik wel inzien dat ze gelijk had.
Mijn schaamte en schuldgevoelens namen met de dag toe. Als Tildemans me op zekere dag vertelde dat ik, onder meer, een waardeloze persoon was, dacht ik er niet aan om daar nog maar een seconde aan te twijfelen. Ik was overbodig — ongewenst — nutteloos – onbeduidend – een waste of space – dat stond buiten kijf.
Thuis, ondertussen, zei ik steeds minder.
Wanneer mijn ouders me vroegen hoe het op school ging, verzon ik anecdotes over vrienden die helemaal mijn vrienden niet waren. In het derde jaar had ik geen vrienden meer, tenzij op papier. In de ‘echte’ wereld had iedereen zich tegen mij gekeerd.
Alleen de huilbuien op dinsdagavond, het directe gevolg van weer een fijn, constructief, gesprek met Lomens kon ik niet verstoppen. Dus daarover moest ik wel de waarheid vertellen, hoewel Tildemans me uitdrukkelijk verboden had mijn ouders in te lichten over mijn ’therapie’ bij het PMS.
Ook in mijn derde middelbaar ging mijn fysieke gezondheid verder achteruit.
Mijn luchtwegen bleven me parten spelen.
Er waren plots ook darminfecties, waarvan het tot op heden niet duidelijk is of dat werkelijk infecties waren dan wel PDS of symptomen van toen nog niet gediagnosticeerde voedselintoleranties. Later zou ook blijken dat ik coeliakie heb.
Ik heb toen even overwogen om hulp te zoeken, maar mijn toenmalige huisarts klasseerde mijn klachten zonder meer onder de noemer ‘psychosomatisch’ en daarmee was de kous voor hem af. Ik moest maar een goed lief zoeken, “eens goed seksen (sic)”, dan zou ik wat vrolijker zijn, zo luidde het.
Eerlijk- en volledigheidshalve moet ik hier ook wel bijvertellen dat ik nooit heb aangedrongen bij hem wat die extra onderzoeken betrof. Ik walgde — gruwelde — intussen van die man. Ik wou me voor hem niet uitkleden en werd panisch bij de gedachte dat hij mijn blote buik zou aanraken.
Dus leerde ik maar leven met de pijn.
Alsook onderging ik gelaten de bijwerkingen van de vele pillen die me waren opgedrongen: concentratiestoornissen (nog ergere dan het jaar voorheen), slapeloosheid, evenwichtsstoornissen die me bijna van mijn fiets deden vallen en soms zelfs bizarre hallucinaties bovenop mijn slapeloosheid. Ooit lag ik om vier uur ’s morgens wakker en meende slangen over mijn plafond te zien glijden.
Over dat laatste durfde ik trouwens tegen niemand iets te zeggen. Meer en meer bekroop mij het akelige gevoel dat men mij wou opsluiten of op een andere manier laten verdwijnen.
Zonder mij was de wereld immers goed, niet waar?
Ondertussen probeerde ik te studeren en toch redelijke cijfers te behalen ondanks het verdriet, de angst, de kapotte concentratie en uiteraard ook de vele gesaboteerde en verdwenen huistaken die me telkens weer een nul opleverden.
Lezen en schrijven deed ik ook veel. Schrijven was nog steeds een beetje mijn ontsnappingsroute, het enige moment waarop ik mijn sterk voelde. Al mocht dat ook niet altijd zou zijn.
Bij het begin van het derde jaar gaf de leerkracht Nederlands ons de opdracht een origineel vakantieverhaal neer te pennen.
Geïnspireerd door het gelijknamige Kate Bush nummer, schreef ik Houdini.
Vermoedelijk had ik dat beter niet gedaan.
Eerst beschuldigde de leerkracht me ervan dat mijn verhaal onmogelijk van mijn eigen hand kon zijn. Nadat ik me met klem — én met gniffelende medeleerlingen op de achtergrond — had verdedigd, vroeg ze me om het dan maar voor te lezen voor de klas.
Dat kon natuurlijk nooit goed aflopen.
Bij de eerste zin begonnen mijn klasgenoten al luid en nadrukkelijk te lachen en ik denk dat ik het een paragraaf of twee heb volgehouden voor ik ter plekke ben ingestort en huilend weer naar mijn plaats gegaan.
Ook hier werd niet ingegrepen en al helemaal niemand gestraft.
Om mijn zinnen te verzetten, namen mijn ouders me dat schooljaar ook tijdens de herfstvakantie en het krokusverlof mee op reis.
De bestemming was zoals altijd Engeland; twee verblijven in Rochester (Kent) dit keer.
Die vakanties had ik dringend nodig.
Natuurlijk waren het maar korte adempauzes en zou ik uiteindelijk onvermijdelijk weer naar die schoolhel moeten terugkeren, maar in Rochester had ik toch even rust. Daar waren de mensen vriendelijk. Daar werd ik niet gepest, geïntimideerd, afgedreigd of uitgelachen. Daar belde niemand mij op. Kortom: daar mocht ik onbevreesd mezelf zijn.
Mijn derde middelbaar eindige met een herexamen wiskunde, maar ook met een sprankeltje hoop.
Om één of andere organisatorische reden vroeg men alle ouders voor de start van het vierde jaar de toestemming om de PMS-begeleiding van hun kind verder te kunnen zetten.
Mijn ouders hebben die toestemming categoriek geweigerd. Sus Lomens zou dus uit mijn leven verdwijnen.
Maar helaas, zijn kwaad was al geschied en ondertussen lagen er ook alweer nieuwe agressors op de loer…
*
Nota Bene: Alle namen van de betrokken partijen zijn veranderd om de onschuldigen, helaas ook de schuldigen, maar vooral mezelf te beschermen. Enige overeenkomst tussen mijn toenmalige agressors en mensen met een naam die hier vermeld wordt is louter toevallig en geen weerspiegeling van de realiteit.